Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6242

Datum uitspraak2000-06-16
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR00/040HR
Statusgepubliceerd


Uitspraak

16 juni 2000 Eerste Kamer Rek.nr. R00/040HR Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [de vrouw], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, t e g e n [de man], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 14 december 1998 ter griffie van de Rechtbank te Breda ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht primair zijn onderhoudsverplichting ten behoeve van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - te beƫindigen met ingang van 1 januari 1999, subsidiair die bijdrage gedurende de periode 1 januari 1999 tot 1 september 2001 af te bouwen conform de door hem in het verzoekschrift onder punt 9 aangegeven wijze. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 januari 1999 het primaire verzoek van de man toegewezen. Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij beschikking van 5 januari 2000 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 30 juli 2003 beƫindigd, met dien verstande dat verdere verlenging mogelijk is. De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar beroep. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Verzoekster kan niet ontvangen worden in haar beroep, reeds omdat het verzoekschrift, ingediend door verzoekster zelf, niet is getekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P. Neleman, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 16 juni 2000.